Verdrag van Wenen inzake Diplomatiek Verkeer

 

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer (ook wel Conventie van Wenen of Weense Conventie genoemd) is een van de internationale verdragen waarin de regels van het diplomatieke verkeer zijn vastgelegd. Hieronder vallen de privileges en de onschendbaarheid ("immuniteit") van diplomaten en diplomatieke vertegenwoordigingen.

Bij het Verdrag van Wenen horen twee facultatieve protocollen: het Facultatief Protocol betreffende de verplichte regeling van geschillen en het Facultatief Protocol betreffende de verkrijging van nationaliteit. Het verdrag is aangenomen op 14 april 1961. Het werd vier dagen later, op 18 april 1961 formeel gesloten, en is van kracht sinds 24 april 1963.

Bron; https://nl.wikipedia.org/wiki/Verdrag_van_Wenen_inzake_diplomatiek_verkeer

 

Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer, Wenen, 18-04-1961
Geraadpleegd op 15-07-2024.
Geldend van 07-10-1984 t/m heden

(vertaling: nl)

Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer

De Staten die Partij zijn bij dit Verdrag,

In herinnering brengend dat de volkeren van alle landen sedert vele eeuwen de rechtspositie van diplomatieke vertegenwoordigers erkennen,

Indachtig de doelstellingen en beginselen van het Handvest der Verenigde Naties betreffende de soevereine gelijkheid der staten, de handhaving van internationale vrede en veiligheid, alsmede de bevordering van vriendschappelijke betrekkingen tussen de volkeren,

In de overtuiging dat een internationaal verdrag inzake diplomatiek verkeer en diplomatieke voorrechten en immuniteiten een bijdrage zou betekenen tot de ontwikkeling van vriendschappelijke betrekkingen tussen de volkeren, ongeacht de verschillen in hun grondwettelijke en maatschappelijke stelsels,

Beseffend dat het doel van deze voorrechten en immuniteiten niet is personen te bevoorrechten, doch te verzekeren dat diplomatieke zendingen als vertegenwoordigers der staten doelmatig functioneren,

Bevestigend dat de regels van het internationale gewoonterecht van toepassing dienen te blijven op aangelegenheden die door de bepalingen van dit Verdrag niet uitdrukkelijk worden geregeld,

Zijn overeengekomen als volgt:

Artikel 1

In dit Verdrag hebben de navolgende uitdrukkingen de hieronder aangegeven betekenissen:

(a) het „hoofd van de zending”, de persoon die door de zendstaat is aangewezen om in die hoedanigheid op te treden;

(b) de „leden van de zending”, het hoofd van de zending en de personeelsleden van de zending;

(c) de „personeelsleden van de zending”, leden van het diplomatieke personeel of van het administratieve en technische personeel en van het bedienend personeel van de zending;

(d) de „leden van het diplomatieke personeel”, de leden van het personeel van de zending die een diplomatieke rang bezitten;

(e) een „diplomatiek ambtenaar”, het hoofd van de zending of een lid van het diplomatieke personeel van de zending;

(f)  de „leden van het administratieve en technische personeel”, de leden van het personeel van de zending die werkzaam zijn bij de administratieve en technische dienst van de zending;

(g) de „leden van het bedienend personeel”, de leden van het personeel van de zending die werkzaam zijn bij de huishoudelijke dienst van de zending;

(h) een „particuliere bediende”, een persoon die in de huishoudelijke dienst van een lid van het personeel van de zending is en niet in dienst is van de zendstaat;

(i)  de „gebouwen van de zending”, de gebouwen of delen van gebouwen en de daarbij behorende terreinen, ongeacht wie daarvan de eigenaar is, die gebruikt worden voor de werkzaamheden van de zending, daarbij inbegrepen de ambtswoning van het hoofd van de zending.

 

Artikel 2

Het aanknopen van diplomatieke betrekkingen tussen de staten, alsmede de vestiging van diplomatieke zendingen, geschiedt met wederzijds goedvinden.

Artikel 3

  1. De functies van een diplomatieke zending omvatten o.a.:

(a) het vertegenwoordigen van de zendstaat in de ontvangende staat;

(b) het behartigen van de belangen van de zendstaat en van zijn onderdanen, binnen de door het volkenrecht toegestane grenzen in de ontvangende staat;

(c) het onderhandelen met de regering van de ontvangende staat;

(d) het met alle wettige middelen nagaan van de toestanden en ontwikkelingen in de ontvangende staat en het uitbrengen van verslag daarvan aan de regering van de zendstaat;

(e) het bevorderen van vriendschappelijke betrekkingen tussen de zendstaat en de ontvangende staat en het tot ontwikkeling brengen van hun economische, culturele en wetenschappelijke betrekkingen.

 

  1. Niets in dit Verdrag mag zodanig worden uitgelegd dat het de uitoefening van consulaire functies door een diplomatieke zending verhindert.

Artikel 4

  1. De zendstaat dient er zich van te overtuigen dat de ontvangende staat agrément heeft verleend ten aanzien van de persoon die de zendstaat voornemens is als hoofd van de zending van die staat te accrediteren.
  2. De ontvangende staat is niet verplicht om de zendstaat de redenen van een weigering van het agrément mede te delen.

Artikel 5

  1. De zendstaat kan, nadat hij de betrokken ontvangende staten daarvan op behoorlijke wijze mededeling heeft gedaan, een hoofd van een zending bij meer dan een staat accrediteren of een lid van het diplomatieke personeel bij meer dan een staat aanmelden, tenzij een der ontvangende staten hiertegen uitdrukkelijk bezwaar maakt.
  2. Indien de zendstaat een hoofd van een zending bij een of meer andere staten accrediteert kan deze staat in elke staat waar het hoofd van de zending niet zijn permanente zetel heeft een diplomatieke zending vestigen met een tijdelijk zaakgelastigde aan het hoofd.
  3. Een hoofd van een zending of elk lid van het diplomatieke personeel van de zending kan optreden als vertegenwoordiger van de zendstaat bij internationale organisaties.

Artikel 6

Twee of meer staten kunnen dezelfde persoon als hoofd van een zending bij een andere staat accrediteren, tenzij de ontvangende staat hiertegen bezwaar maakt.

Artikel 7

Met inachtneming van de bepalingen van de artikelen 5, 8, 9 en 11 is de zendstaat vrij in het aanstellen van de personeelsleden van de zending. Bij de aanstelling van militaire, marine- of luchtmachtattachés kan de ontvangende staat eisen dat hun naam van tevoren ter goedkeuring wordt medegedeeld.

Artikel 8

  1. De leden van het diplomatieke personeel van de zending dienen in beginsel de nationaliteit van de zendstaat te bezitten.
  2. Als leden van het diplomatieke personeel van de zending mogen niet worden benoemd personen die de nationaliteit van de ontvangende staat bezitten, behalve met toestemming van die staat, welke toestemming te allen tijde kan worden ingetrokken.
  3. De ontvangende staat kan zich hetzelfde recht voorbehouden ten aanzien van onderdanen van een derde staat die niet tevens onderdanen van de zendstaat zijn.

Artikel 9

  1. De ontvangende staat kan te allen tijde en zonder dat hij zijn beslissing behoeft te motiveren, de zendstaat ervan verwittigen dat het hoofd van de zending of een lid van het diplomatieke personeel van de zending tot persona non grata is verklaard of dat een ander personeelslid van de zending niet aanvaardbaar is. In dergelijke gevallen roept de zendstaat de betrokken persoon terug of beëindigt zijn werkzaamheden bij de zending. Een persoon kan tot persona non grata, of onaanvaardbaar, worden verklaard voordat hij op het grondgebied van de ontvangende staat is aangekomen.
  2. Indien de zendstaat weigert of in gebreke blijft binnen een redelijke termijn aan zijn verplichtingen krachtens lid 1 van dit artikel te voldoen, kan de ontvangende staat weigeren de betrokken persoon als lid van de zending te erkennen.

Artikel 10

  1. Aan het ministerie van buitenlandse zaken van de ontvangende staat of een ander overeengekomen ministerie, wordt mededeling gedaan van:

(a) de benoeming van leden van de zending, hun aankomst en hun definitief vertrek of de beëindiging van hun werkzaamheden bij de zending;

(b) de aankomst en het definitieve vertrek van een persoon die tot het gezin van een lid van de zending behoort en, in daarvoor in aanmerking komende gevallen, het feit dat een persoon gezinslid wordt van een lid van de zending of ophoudt gezinslid te zijn;

(c) de aankomst en het definitieve vertrek van particuliere bedienden in dienst van de onder (a) van dit lid bedoelde personen en, in daarvoor in aanmerking komende gevallen, het feit dat zij de dienst van deze personen verlaten;

(d) het aannemen en ontslaan van ingezetenen van de ontvangende staat als leden van de zending of als particuliere bedienden die recht hebben op voorrechten en immuniteiten.

 

  1. Indien mogelijk dient tevens van tevoren kennis te worden gegeven van aankomst en definitief vertrek.

Artikel 11

  1. Indien er geen bijzondere overeenkomst bestaat ten aanzien van de omvang van de zending, kan de ontvangende staat eisen dat de omvang van de zending wordt gehouden binnen de grenzen die deze staat als redelijk en normaal beschouwt, waarbij de in de ontvangende staat heersende omstandigheden en de behoeften van de betrokken zending in aanmerking worden genomen.
  2. De ontvangende staat kan eveneens, binnen soortgelijke grenzen en op niet-discriminatoire grondslag, weigeren ambtenaren van een bepaalde categorie te aanvaarden.

Artikel 12

Zonder voorafgaande en uitdrukkelijke toestemming van de ontvangende staat mag de zendstaat kantoren die deel uitmaken van de zending niet op andere plaatsen vestigen dan waar de zending zelf is gevestigd.

Artikel 13

  1. Het hoofd van de zending wordt geacht zijn werkzaamheden in de ontvangende staat te hebben aangevangen wanneer hij zijn geloofsbrieven heeft overhandigd of wanneer hij mededeling heeft gedaan van zijn aankomst en een gewaarmerkt afschrift van zijn geloofsbrieven is aangeboden aan het ministerie van buitenlandse zaken van de ontvangende staat of een ander ter zake overeengekomen ministerie, overeenkomstig het in de ontvangende staat heersende gebruik, dat op eenvormige wijze wordt toegepast.
  2. De volgorde van overhandiging der geloofsbrieven of van een gewaarmerkt afschrift daarvan wordt bepaald door de datum en het tijdstip van aankomst van het hoofd van de zending.

Artikel 14

  1. De hoofden der zendingen worden in drie klassen verdeeld, n.l.:

(a) die van ambassadeur of nuntius, geaccrediteerd bij het staatshoofd, en andere hoofden van zendingen van gelijkwaardige rang;

(b) die van gezant of internuntius, geaccrediteerd bij het staatshoofd;

(c) die van zaakgelastigde, geaccrediteerd bij de minister van buitenlandse zaken.

 

  1. Behalve wat betreft voorrang en etiquette bestaat er geen onderscheid tussen de hoofden van zendingen wegens hun klasse.

Artikel 15

De staten regelen onderling de klasse waartoe de hoofden van hun zendingen zullen behoren.

Artikel 16

  1. De rangorde van de hoofden van zendingen binnen hun onderscheiden klassen wordt bepaald door de datum en het tijdstip waarop zij hun werkzaamheden overeenkomstig artikel 13 aanvangen.
  2. Wijzigingen in de geloofsbrieven van een hoofd van een zending die geen verandering van klasse met zich medebrengen hebben geen invloed op zijn rangorde.
  3. Dit artikel heeft geen invloed op een door de ontvangende staat aanvaard gebruik ten aanzien van de voorrang van de vertegenwoordiger van de Heilige Stoel.

Artikel 17

De rangorde van de leden van het diplomatieke personeel van de zending wordt door het hoofd van de zending medegedeeld aan het ministerie van buitenlandse zaken of aan een ander overeengekomen ministerie.

Artikel 18

De in elke staat met betrekking tot de ontvangst van hoofden van zendingen te volgen procedure is ten aanzien van elke klasse eenvormig.

Artikel 19

  1. Indien de plaats van hoofd der zending open staat of indien het hoofd der zending niet in staat is zijn functie uit te oefenen, treedt een tijdelijk zaakgelastigde op als voorlopig hoofd van de zending. De naam van de tijdelijk zaakgelastigde wordt, hetzij door het hoofd van de zending, hetzij, indien deze daartoe niet in staat is, door het ministerie van buitenlandse zaken van de zendstaat medegedeeld aan het ministerie van buitenlandse zaken van de ontvangende staat of een ander overeengekomen ministerie.
  2. In gevallen waarin in de ontvangende staat geen lid van het diplomatieke personeel van de zending aanwezig is kan de zendstaat, met toestemming van de ontvangende staat, een lid van het administratieve en technische personeel belasten met de waarneming van de dagelijkse administratieve zaken van de zending.

Artikel 20

De zending en het hoofd der zending hebben het recht de vlag en het embleem van de zendstaat te voeren op het terrein van de zending, waaronder begrepen de ambtswoning van het hoofd der zending en zijn vervoermiddelen.

Artikel 21

  1. De ontvangende staat is de zendstaat behulpzaam bij het op zijn grondgebied, in overeenstemming met zijn wettelijke voorschriften, verwerven van gebouwen voor de zending, of helpt de zendstaat op andere wijze bij het verkrijgen van woon- en kantoorruimte.
  2. De ontvangende staat is, in voorkomende gevallen, de zendingen eveneens behulpzaam bij het verkrijgen van geschikte woonruimte voor de personeelsleden der zendingen.

Artikel 22

  1. De gebouwen van de zending zijn onschendbaar. Vertegenwoordigers van de ontvangende staat mogen deze alleen betreden met toestemming van het hoofd van de zending
  2. Op de ontvangende staat rust de bijzondere verplichting alle geëigende maatregelen te nemen om de gebouwen van de zending tegen indringers en tegen het toebrengen van schade te beschermen en te verhinderen dat de rust van de zending op enigerlei wijze wordt verstoord of aan haar waardigheid afbreuk wordt gedaan.
  3. De gebouwen van de zending, het meubilair en andere daar aanwezige voorwerpen, alsmede de vervoermiddelen van de zending, zijn gevrijwaard tegen onderzoek, vordering, beslaglegging of executoriale maatregelen.

Artikel 23

  1. De zendstaat en het hoofd van de zending zijn vrijgesteld van alle landelijke, gewestelijke of gemeentelijke belastingen en rechten ten aanzien van de gebouwen van die zending, ongeacht of deze eigendom zijn of zijn gehuurd, met uitzondering van belastingen en rechten die gelden als betaling voor bepaalde verleende diensten.
  2. De in dit artikel bedoelde vrijstelling is niet van toepassing op belastingen en rechten die krachtens de wetgeving van de ontvangende staat moeten worden betaald door personen die met de zendstaat of het hoofd van de zending verbintenissen aangaan of hebben.

Artikel 24

Het archief en de documenten van de zending zijn te allen tijde en waar deze zich ook mogen bevinden onschendbaar.

Artikel 25

De ontvangende staat verleent de zending alle faciliteiten ten behoeve van de uitoefening van haar werkzaamheden.

Artikel 26

Met inachtneming van de wetten en regelingen van de ontvangende staat betreffende gebieden waartoe de toegang om redenen van nationale veiligheid verboden of aan beperkingen onderhevig is, draagt de ontvangende staat er zorg voor dat alle leden van de zending zich vrijelijk op zijn grondgebied kunnen bewegen en er vrijelijk kunnen reizen.

Artikel 27

  1. Door de ontvangende staat wordt aan de zending toegestaan voor alle officiële doeleinden onbelemmerd verbindingen te onderhouden; deze verbindingen worden door de ontvangende staat beschermd. Teneinde zich met de regering en met andere zendingen en consulaire posten — waar deze zich ook mogen bevinden — van de zendstaat in verbinding te stellen, mag de zending alle daarvoor in aanmerking komende middelen gebruiken, diplomatieke koeriers en codeberichten daarbij inbegrepen. De zending mag evenwel geen radiozender installeren en gebruiken zonder toestemming van de ontvangende staat.
  2. De officiële briefwisseling van de zending is onschendbaar. Onder officiële briefwisseling wordt verstaan alle op de zending en haar werkzaamheden betrekking hebbende briefwisseling.
  3. De diplomatieke tas mag niet worden geopend of vastgehouden.
  4. De pakketten welke de diplomatieke tas vormen moeten aan de buitenkant duidelijk zichtbare kentekenen dragen, waaruit hun aard blijkt en mogen slechts diplomatieke documenten of voor officieel gebruik bestemde goederen bevatten.
  5. De diplomatieke koerier, die dient te worden voorzien van een officieel document waaruit zijn status en het aantal pakketten welke de diplomatieke tas vormen blijkt, wordt door de ontvangende staat bij de uitoefening van zijn functie beschermd. Hij geniet persoonlijke onschendbaarheid en is gevrijwaard tegen enigerlei vorm van aanhouding of vrijheidsbeneming.
  6. De zendstaat of de zending kan diplomatieke koeriers ad hoc aanwijzen. In deze gevallen zijn de bepalingen van lid 5 van dit artikel eveneens van toepassing, met dien verstande dat de daarin bedoelde immuniteiten niet meer van toepassing zijn wanneer deze koerier de zich onder zijn hoede bevindende diplomatieke tas aan de geadresseerde heeft afgeleverd.
  7. Een diplomatieke tas kan worden toevertrouwd aan de gezagvoerder van een burgerluchtvaartuig dat volgens de dienstregeling landt op een officieel erkende landingsplaats. Hij dient te worden voorzien van een officieel document waaruit het aantal pakketten welke de diplomatieke tas vormen blijkt, doch hij wordt niet als diplomatiek koerier beschouwd. De zending kan één van haar leden zenden om de diplomatieke tas rechtstreeks en zonder verdere formaliteiten uit handen van de gezagvoerder van het luchtvaartuig in ontvangst te nemen.

Artikel 28

De door de zending in de uitoefening van haar officiële werkzaamheden geheven leges en heffingen zijn vrijgesteld van alle belastingen en rechten.

Artikel 29

De persoon van de diplomatieke ambtenaar is onschendbaar. Hij is gevrijwaard tegen enigerlei vorm van aanhouding of vrijheidsbeneming. De ontvangende staat behandelt hem met al de eerbied die hem verschuldigd is en neemt alle geëigende maatregelen om te verhinderen dat zijn persoon, vrijheid of waardigheid in gevaar wordt gebracht.

Artikel 30

  1. De particuliere woning van de diplomatieke ambtenaar geniet dezelfde onschendbaarheid en bescherming als de gebouwen van de zending.
  2. Zijn papieren, briefwisseling en, met uitzondering van de in lid 3 van artikel 31 voorziene gevallen, zijn goederen, genieten eveneens onschendbaarheid.

Artikel 31

  1. De diplomatieke ambtenaar geniet immuniteit ten aanzien van de rechtsmacht in strafzaken van de ontvangende staat. Hij geniet eveneens immuniteit ten aanzien van de burger- en administratiefrechtelijke rechtsmacht van die staat, met uitzondering van de volgende gevallen:

(a) een zakelijke actie betreffende particulier onroerend goed dat gelegen is op het grondgebied van de ontvangende staat, tenzij hij dit onroerend goed onder zich heeft ten behoeve van de zendstaat voor de werkzaamheden van de zending;

(b) een geding betreffende erfopvolging waarin de diplomatieke ambtenaar als particulier en niet ten behoeve van de zendstaat betrokken is als uitvoerder van een uiterste wilsbeschikking, bewindvoerder, erfgenaam of legataris;

(c) een geding betreffende een door de diplomatieke ambtenaar in de ontvangende staat buiten zijn officiële werkzaamheden om verrichte beroeps- of bedrijfsbezigheden.

 

  1. Een diplomatieke ambtenaar is niet verplicht om als getuige op te treden.
  2. Ten aanzien van een diplomatieke ambtenaar mogen alleen in de onder (a), (b) en (c) van lid 1 van dit artikel bedoelde gevallen executoriale maatregelen worden genomen en alleen dan indien de desbetreffende maatregelen kunnen worden genomen zonder inbreuk te maken op de onschendbaarheid van zijn persoon of zijn woning.
  3. De immuniteit van een diplomatieke ambtenaar ten aanzien van de rechtsmacht van de ontvangende staat verleent hem geen immuniteit ten aanzien van die rechtsmacht van de zendstaat.

Artikel 32

  1. Van de immuniteit van rechtsmacht van diplomatieke ambtenaren en van personen die immuniteit genieten krachtens artikel 37 kan door de zendstaat afstand worden gedaan.
  2. Het afstand doen van immuniteit dient altijd uitdrukkelijk kenbaar te worden gemaakt.
  3. Indien een diplomatieke ambtenaar of een persoon die krachtens artikel 37 immuniteit van rechtsmacht geniet een rechtsgeding aanvangt kan hij zich ten aanzien van een eis in reconventie die rechtstreeks verband houdt met de eis in conventie niet beroepen op immuniteit van rechtsmacht.
  4. Het afstand doen van immuniteit van rechtsmacht ten aanzien van burger- of administratiefrechtelijke procedures wordt niet geacht in te houden het afstand doen van immuniteit ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het vonnis; hiervoor is een afzonderlijk afstand doen van immuniteit noodzakelijk.

Artikel 33

  1. Met inachtneming van de bepalingen van lid 3 van dit artikel is een diplomatieke ambtenaar ten aanzien van voor de zendstaat verrichte diensten vrijgesteld van de eventueel in de ontvangende staat van kracht zijnde voorschriften op het terrein van de sociale verzekering.
  2. De in lid 1 van dit artikel bedoelde vrijstelling geldt ook voor particuliere bedienden die uitsluitend in dienst zijn van een diplomatieke ambtenaar, op voorwaarde:

(a) dat zij geen onderdaan zijn van, of duurzaam verblijf houden in, de ontvangende staat; en

(b) dat op hen de voorschriften op het terrein van de sociale verzekering van toepassing zijn, die in de zendstaat of in een derde staat van kracht zijn.

 

  1. Een diplomatieke ambtenaar die personen in dienst heeft waarop de in lid 2 van dit artikel bedoelde vrijstelling niet van toepassing is, dient de verplichtingen in acht te nemen, die de voorschriften op het terrein van de sociale verzekering van de ontvangende staat aan werkgevers opleggen.
  2. De in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde vrijstelling sluit vrijwillige deelneming aan het stelsel van sociale verzekering van de ontvangende staat niet uit, mits deze staat deze deelneming toestaat.
  3. De bepalingen van dit artikel hebben geen invloed op reeds eerder gesloten bilaterale of multilaterale overeenkomsten inzake sociale verzekering en staan het sluiten van dergelijke overeenkomsten in de toekomst niet in de weg.

Artikel 34

Een diplomatieke ambtenaar is vrijgesteld van alle belastingen en rechten, zowel persoonlijke als zakelijke, hetzij landelijke, gewestelijke of gemeentelijke belastingen, met uitzondering van:

(a) indirecte belastingen die normaal in de prijs van goederen of diensten begrepen zijn;

(b) belastingen en rechten op particulier onroerend goed dat gelegen is op het grondgebied van de ontvangende staat tenzij hij dit onroerend goed onder zich heeft ten behoeve van de zendstaat voor de werkzaamheden van de zending;

(c) door de ontvangende staat met inachtneming van de bepalingen van lid 4 van artikel 39 geheven successierechten en rechten van overgang;

(d) belastingen en rechten op particulier inkomen welks bron is gelegen in de ontvangende staat en vermogensbelastingen op in bedrijven in de ontvangende staat belegd vermogen;

(e) heffingen wegens bepaalde verleende diensten;

(f)  registratie-, griffie- en hypotheekrechten en zegelrecht met betrekking tot onroerend goed, met inachtneming van de bepalingen van artikel 23.

 

Artikel 35

De ontvangende staat stelt diplomatieke vertegenwoordigers vrij van elk persoonlijk dienstbetoon, van elk openbaar dienstbetoon van welke aard dan ook, en van militaire verplichtingen verband houdende met vordering, militaire bijdragen en inkwartiering.

Artikel 36

  1. De ontvangende staat laat de binnenkomst toe van:

(a) goederen voor het officiële gebruik van de zending,

(b) goederen voor het persoonlijke gebruik van een diplomatieke ambtenaar of van zijn inwonende gezinsleden, met inbegrip van artikelen bestemd voor zijn inrichting,

 

en verleent vrijstelling van alle douanerechten, belastingen en daarmee verband houdende heffingen, met uitzondering van heffingen voor opslag, vervoer en dergelijke diensten, ten aanzien van die goederen, een en ander in overeenstemming met eventueel door deze staat aan te nemen wetten en regelingen.

  1. De persoonlijke bagage van een diplomatieke ambtenaar is vrijgesteld van onderzoek, tenzij er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat zij goederen bevat, die niet vallen onder de in lid 1 van dit artikel bedoelde vrijstellingen of goederen waarvan de in- of uitvoer verboden is door de wet of onderworpen is aan quarantainebepalingen van de ontvangende staat.

Onderzoek mag slechts plaats vinden in aanwezigheid van de diplomatieke ambtenaar of van een persoon die gemachtigd is hem te vertegenwoordigen.

Artikel 37

  1. De inwonende gezinsleden van een diplomatieke ambtenaar genieten, indien zij geen onderdaan zijn van de ontvangende staat, de in de artikelen 29 t/m 36 omschreven voorrechten en immuniteiten.
  2. Leden van het administratieve en technische personeel van de zending, alsmede inwonende gezinsleden, genieten, indien zij geen onderdaan zijn van, of niet duurzaam verblijf houden in, de ontvangende staat, de in de artikelen 29 t/m 35 omschreven voorrechten en immuniteiten, met dien verstande dat de immuniteit van de burger- en administratiefrechtelijke bevoegdheid van de ontvangende staat omschreven in lid 1 van artikel 31 zich niet uitstrekt tot handelingen die geen ambtshandelingen zijn. Zij genieten voorts de in artikel 36, lid 1, omschreven voorrechten met betrekking tot goederen die worden ingevoerd ten tijde dat zij zich voor het eerst inrichten.
  3. Leden van het bedienende personeel van de zending die geen onderdaan zijn van, of niet duurzaam verblijf houden in, de ontvangende staat genieten immuniteit ten aanzien van handelingen verricht in hun dienstbetrekking, vrijstelling van belastingen en rechten op de lonen die zij ontvangen uit hoofde van hun dienstbetrekking, alsmede de in artikel 33 vervatte vrijstelling.
  4. Particuliere bedienden van leden van de zending zijn, indien zij geen onderdaan zijn van, of niet duurzaam verblijf houden in, de ontvangende staat, vrijgesteld van belastingen en rechten op de lonen die zij ontvangen uit hoofde van hun dienstbetrekking. In andere opzichten genieten zij slechts voorrechten en immuniteiten voorzover de ontvangende staat dit toestaat. De ontvangende staat moet zijn rechtsmacht over deze personen evenwel uitoefenen op een wijze die de uitoefening van de functies van de zending niet onnodig bemoeilijkt.

Artikel 38

  1. Behalve voorzover een ontvangende staat aanvullende voorrechten en immuniteiten verleent, geniet een diplomatieke ambtenaar die onderdaan is van, of duurzaam verblijf houdt in, die staat slechts immuniteit van rechtsmacht en onschendbaarheid ten aanzien van officiële handelingen verricht in de uitoefening van zijn functie.
  2. Andere personeelsleden van de zending en particuliere bedienden die onderdaan zijn van, of duurzaam verblijf houden in, de ontvangende staat genieten slechts voorrechten en immuniteiten voorzover deze door de ontvangende staat zijn toegestaan. De ontvangende staat moet zijn rechtsmacht over deze personen evenwel uitoefenen op een wijze die de uitoefening van de functies van de zending niet onnodig bemoeilijkt.

Artikel 39

  1. Een ieder die recht heeft op voorrechten en immuniteiten geniet deze vanaf het ogenblik waarop hij het grondgebied van de ontvangende staat betreedt om zijn functie te aanvaarden, of, indien hij zich reeds op het grondgebied van die staat bevindt, vanaf het ogenblik waarop kennisgeving van zijn aanstelling wordt gedaan aan het ministerie van buitenlandse zaken of aan een ander overeengekomen ministerie.
  2. Wanneer de taak van een persoon die voorrechten en immuniteiten geniet is beëindigd, houden deze voorrechten en immuniteiten als regel op te bestaan op het ogenblik waarop hij het land verlaat, of na het verstrijken van een redelijke termijn om het land te verlaten, doch zij blijven tot aan dat tijdstip van kracht, zelfs in geval van een gewapend conflict. Met betrekking tot door zulk een persoon in de uitoefening van zijn functie als lid van de zending verrichte handelingen blijft de immuniteit evenwel van kracht.
  3. Indien een lid van de zending overlijdt, blijven zijn gezinsleden de voorrechten en immuniteiten genieten waarop zij recht hebben, tot aan het verstrijken van een redelijke termijn om het land te verlaten.
  4. Indien een lid van de zending die geen onderdaan is van, of niet duurzaam verblijf houdt in, de ontvangende staat of een inwonend gezinslid overlijdt staat de ontvangende staat toe dat de roerende goederen van de overledene uit het land worden gevoerd, met uitzondering van in dat land verworven goederen waarvan de uitvoer op het tijdstip van zijn overlijden verboden is. Successierechten worden niet geheven op roerende goederen waarvan de aanwezigheid in de ontvangende staat uitsluitend het gevolg was van de aanwezigheid aldaar van de overledene als lid van de zending of als gezinslid van een lid van de zending.

Artikel 40

  1. Indien een diplomatieke ambtenaar op doorreis is door, of zich bevindt op, het grondgebied van een derde staat, die hem een visum heeft verleend indien zulk een visum vereist was, terwijl hij op weg is om zijn werkzaamheden op zijn post te aanvaarden of om naar zijn post terug te keren, of wanneer hij naar zijn eigen land terugkeert, verleent de derde staat hem onschendbaarheid en alle overige immuniteiten die noodzakelijk zijn voor zijn doorreis of terugkeer. Hetzelfde geldt voor leden van zijn gezin die voorrechten en immuniteiten genieten en die de (diplomatieke ambtenaar vergezellen of afzonderlijk reizen om zich bij hem te voegen of naar hun land terug te keren.
  2. In omstandigheden die van dezelfde aard zijn als die omschreven in lid 1 van dit artikel, belemmeren derde staten niet de doorreis door hun grondgebied van leden van het administratieve en technische of het bedienende personeel van een zending, en van hun gezinsleden.
  3. Derde staten verlenen aan officiële briefwisseling en aan andere officiële berichten die via hun grondgebied worden geleid, waaronder begrepen codeberichten, dezelfde vrijheid en bescherming als door de ontvangende staat worden verleend. Zij verlenen de diplomatieke koeriers aan wie een visum is verleend indien zulk een visum vereist was, en diplomatieke tassen die via hun grondgebied worden geleid, dezelfde onschendbaarheid en bescherming als de ontvangende staat moet verlenen.
  4. De verplichtingen van derde staten krachtens de leden 1, 2 en 3 van dit artikel zijn ook van toepassing op de in deze leden onderscheidenlijk genoemde personen, alsmede op officiële berichten en diplomatieke tassen waarvan de aanwezigheid op het grondgebied van de derde staat aan overmacht te wijten is.

Artikel 41

  1. Ongeacht hun voorrechten en immuniteiten is het die plicht van alle personen die deze voorrechten en immuniteiten genieten de wetten en regelingen van de ontvangende staat te eerbiedigen. Zij hebben ook de plicht zich niet in te laten met de binnenlandse aangelegenheden van die staat.
  2. Al het officiële verkeer dat de zending in opdracht van de zendstaat met de ontvangende staat heeft, vindt plaats met of door tussenkomst van het ministerie van buitenlandse zaken van de ontvangende staat of een ander ter zake overeengekomen ministerie.
  3. De gebouwen van de zending mogen niet worden gebruikt op een wijze die onverenigbaar is met de functies van de zending als omschreven in dit Verdrag of door andere regelen van algemeen internationaal recht of door bijzondere overeenkomsten die tussen de zendstaat en de ontvangende staat van kracht zijn.

Artikel 42

Een diplomatieke ambtenaar mag in de ontvangende staat geen beroeps- of bedrijfsbezigheid uitoefenen gericht op persoonlijk gewin.

Artikel 43

De taak van een diplomatieke ambtenaar wordt onder meer beëindigd:

(a) wanneer de zendstaat de ontvangende staat mededeelt dat de taak van de diplomatieke ambtenaar geëindigd is;

(b) wanneer de ontvangende staat de zendstaat mededeelt dat hij, overeenkomstig lid 2 van artikel 9, weigert de diplomatieke ambtenaar als lid van de zending te erkennen.

 

Artikel 44

De ontvangende staat moet, zelfs in het geval van een gewapend conflict, faciliteiten verlenen teneinde personen die voorrechten en immuniteiten genieten en die geen onderdaan zijn van de ontvangende staat, alsmede de gezinsleden van die personen, ongeacht hun nationaliteit, in staat te stellen binnen de kortst mogelijke tijd te vertrekken. Met name moet de ontvangende staat hun, in geval van nood, de nodige vervoermiddelen voor henzelf zowel als voor hun goederen ter beschikking stellen.

Artikel 45

Indien de diplomatieke betrekkingen tussen twee staten worden verbroken of indien een zending voorgoed of tijdelijk wordt teruggeroepen:

(a) dient de ontvangende staat, zelfs in het geval van een gewapend conflict, de gebouwen van de zending, alsmede de zich aldaar bevindende goederen en archieven, te eerbiedigen en te beschermen;

(b) kan de zendstaat de zorg voor de gebouwen van de zending, alsmede voor de zich aldaar bevindende goederen en archieven, toevertrouwen aan een derde staat die voor de ontvangende staat aanvaardbaar is;

(c) kan de zendstaat de behartiging van zijn belangen en van die van zijn onderdanen toevertrouwen aan een derde staat die voor de ontvangende staat aanvaardbaar is.

 

Artikel 46

Een zendstaat mag met de voorafgaande toestemming van een ontvangende staat en op verzoek van een derde staat die in de ontvangende staat niet vertegenwoordigd is, de tijdelijke behartiging van de belangen van die derde staat en van diens onderdanen op zich nemen.

Artikel 47

  1. Bij de toepassing van de bepalingen van dit Verdrag maakt de ontvangende staat geen onderscheid tussen de staten.
  2. Onderscheid wordt evenwel niet geacht te zijn gemaakt:

(a) indien de ontvangende staat enigerlei bepaling van dit Verdrag op beperkte wijze toepast omdat die bepaling op zijn zending in de zendstaat beperkt wordt toegepast;

(b) indien krachtens gewoonterecht of overeenkomst de staten elkaar een gunstiger behandeling toekennen dan bij dit Verdrag is voorgeschreven.

 

Artikel 48

Dit Verdrag staat open ter ondertekening door alle staten die lid zijn van de Verenigde Naties of van een der gespecialiseerde organisaties, dan wel partij zijn bij het Statuut van het Internationale Gerechtshof, alsmede door elke andere staat die door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties wordt uitgenodigd partij bij dit Verdrag te worden Tot 31 oktober 1961 staat dit Verdrag ter ondertekening open bij het Bondsministerie van Buitenlandse Zaken van Oostenrijk en na die datum, tot 31 maart 1962, bij de Verenigde Naties te New York.

Artikel 49

Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd. De akten van bekrachtiging worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

Artikel 50

Dit Verdrag blijft open voor toetreding door elke staat die tot een van de vier in artikel 48 bedoelde categorieën behoort. De akten van toetreding worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

Artikel 51

  1. Dit Verdrag treedt in werking op de dertigste dag na de datum van nederlegging van de tweeëntwintigste akte van bekrachtiging of toetreding bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.
  2. Ten aanzien van elke staat die dit Verdrag bekrachtigt of ertoe toetreedt na nederlegging van de tweeëntwintigste akte van bekrachtiging of toetreding, treedt het Verdrag in werking op de dertigste dag na de datum waarop die staat zijn akte van bekrachtiging of toetreding heeft nedergelegd.

Artikel 52

De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties doet alle staten die tot een van de vier in artikel 48 bedoelde categorieën behoren, mededeling van:

(a) de ondertekeningen van dit Verdrag en van de nederlegging van akten van bekrachtiging of toetreding overeenkomstig de artikelen 48, 49 en 50;

(b) de datum waarop dit Verdrag overeenkomstig artikel 51 in werking zal treden.

 

Artikel 53

Het origineel van dit Verdrag, waarvan de Chinese, Engelse, Franse, Russische en Spaanse teksten gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, die voor eensluidend gewaarmerkte afschriften ervan doet toekomen aan alle staten die behoren tot een van de vier in artikel 48 bedoelde categorieën.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden, daartoe behoorlijk gemachtigd door hun onderscheiden Regeringen, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Wenen, de achttiende april negentienhonderd eenenzestig.

Bron; https://wetten.overheid.nl/BWBV0004345/1984-10-07#Verdrag_3

 

Director Beneficiary

Authograph;

 

By

AHB-Karinka Wytske

All Rights Reserved